‘En, hoe laag staat de thermostaat bij jou thuis?’ Ik hoor deze vraag de laatste tijd steeds vaker. Nu er geld mee gemoeid is, lijkt de Nederlander ineens die energiezuinige knop omgezet te hebben en is het besparen van energie tot kunst verheven. ‘Ik douch nog maar 4 minuten per dag, waarvan 2 koud.’ ‘Wij hebben nog steeds de verwarming niet aangezet.’

Aan de ene kant vind ik het grappig. Dat wat we vorig jaar nog Spartaans hadden gevonden – wie laat zijn thermostaat hartje winter nou op 18 graden steken? – dat is nu ineens normaal. Een extra trui of vest aan, warme sloffen, een dekentje op de bank, allemaal oplossingen waar we eerder onze neus voor ophaalden. En zeg nou eerlijk: zo koud is ook 18 graden niet. Als ik denk aan de mensen die in de winter van Oekraïne of Moldavië moeten zien te overleven, dan breekt mijn hart.

Maar… wordt het niet eens tijd om de vraag om te draaien? Wat mij betreft is het veel belangrijker of mensen bij mij thuis warmte ervaren. Voelen mensen zich thuis? Kunnen ze zichzelf zijn? Het mag hier dan koud zijn (want ja, wij hebben een variabel contract en ja, de thermostaat staat op 18), maar we hebben wel een hoop warmte te bieden! En niet alleen in ons huis.

Misschien kunnen wij, als christenen, daar eens wat vaker de focus op leggen. Niet ‘hoe koud is het bij jou’ maar ‘hoeveel warmte kan ik jou geven’. Want er is warmte die je niet ontvangt als je de thermostaat hoger zet. De warmte van vriendschap, van de ander op het oog hebben, van een kort praatje of een bak koffie na de dienst. De warmte van samen eten, een telefoontje of een gebed voor de ander. Met het oog op de decembermaand, wil ik je uitdagen. Aan wie deel jij je warmte uit?

Viola