Sinds we geen kat meer hebben, winnen de vogels meer en meer terrein in onze tuin. Ik geniet ervan: van groene specht tot winterkoninkje, van mees tot musje en van putter tot vink: alles komt voorbij. Juist nu, in het voorjaar, hoeven ze niet meer bang te zijn voor onze nestenjager. En dus zitten er heel wat jonge vogels in de buurt.
Op een zondagmiddag zag ik ineens zo’n jong diertje naast onze buitenkraan zitten. Doodstil (want dan ziet ze me misschien niet), tot hij echt niet langer durfde en zich al fladderend in een struik verstopte. We vroegen ons af wat het was: een jonge merel? Of toch een lijster? Zijn verenpak deed het eerste vermoeden, maar zijn buik was lichter en gestippeld, zoals lijsters hebben. Een papa of mama konden we wel horen, maar niet zien.
Een dag later vond ik hetzelfde vogeltje achter de schuur, verstrikt in het net van de aardbeien. Zijn honger had hem in de problemen gebracht: de kleine, scherpe touwtjes zaten om zijn vleugels en zijn pootjes heen. Voorzichtig knielde ik bij hem neer om te zien of ik hem los kon maken. Hij piepte het uit en… binnen de kortste keren vloog een luid schreeuwende vader merel achter me op. Pa wilde me het liefste aanvullen, maar durfde dat toch niet echt helemaal. Gelukkig kon ik zijn onfortuinlijke jong los knippen en verdwenen vader en kind in onze bessenstruiken.
Ik vond het mooi. Eenmaal uit het nest, moest dit jonge mereltje leren zelfstandig zijn. Vader en moeder waren onzichtbaar, maar niet ver weg. En zodra hij in de problemen kwam en het uitriep, stonden ze voor hem klaar. Wat een mooie vergelijking met onze God. Misschien is Hij niet altijd zichtbaar. Misschien zien ook de mensen om ons heen niet altijd bij Wie wij horen. Maar als wij in onze nood naar Hem uitroepen, dan blijkt dat Hij er gewoon al was. En dat Hij onze Vader is, die voor ons zorgt.